e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekken rijden: rē̜ǝ (Gingelom), springen: gǝsproŋǝ (Gingelom), spręŋǝ (Gingelom), sprɛŋǝ (Gingelom) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deklatten daklatten: dǭklatǝ (Gingelom) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Gingelom) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil deken: dękǝ (Gingelom) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛmpex (Gingelom) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennenwortel pinwortel: peͅnwōtəl (Gingelom) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
derde grasoogst mager gras: māgǝr grǫǝs (Gingelom), nagras: nǭgrǫǝs (Gingelom) Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c] I-3
derde hooioogst nagras: nǭgrǭǝs (Gingelom) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
deuk in een hoed plooi: een plooi (Gingelom), vouw: een voo (Gingelom) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̄ǝr (Gingelom) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9