32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
flok:
flǫk (P175p Gingelom)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
botin (P175p Gingelom)
|
bottine: bottine
III-1-3
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
beŋǝ (P175p Gingelom),
toebinden:
tābeŋǝ (P175p Gingelom)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hoemel (P175p Gingelom)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hond (P175p Gingelom),
nmoͅnt (P175p Gingelom)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
uəŋər əbə (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom),
yŋər əbə (P175p Gingelom),
van de honger sterven:
ix steͅrf fan dən uŋər (P175p Gingelom)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
uitgehongerd:
òtgəyŋərt (P175p Gingelom)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
ownǝŋk (P175p Gingelom)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hùt (P175p Gingelom),
B.v. hoe krijg je het in jouw hoofd.
(h)y(3)̄ət (P175p Gingelom),
kop:
koͅp (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom),
B.v. hij heeft hersens in zijn kop.
koͅp (P175p Gingelom)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
B.v. seffens sla ik iets op uw bol.
boͅl (P175p Gingelom),
bovenkamer:
B.v. wat zit er in uw bovenkamer.
boəvəkāəmər (P175p Gingelom),
dikkop:
di̯koͅp (P175p Gingelom),
koker:
koəkər (P175p Gingelom),
tets:
tjeͅs (P175p Gingelom),
B.v. hij heeft geen haren meer op zijn(en) "tje".
tjeͅs (P175p Gingelom)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|