e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jarretelle jarretelle (fr.): ḍərtel (Gingelom) jarretal(le): jarretelle III-1-3
jas: algemeen jas: eis papa zen jas en mama eur geld; papa zen kaa en papa zennen ond (Gingelom) Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)] III-1-3
jasschort cache-poussire (fr.): kaspusje.r (Gingelom) cache-poussière: stofjas III-1-3
jeneverbes sleen: mv.  sli:nə (Gingelom), slenenstruik: met voorbehoud  sli:nəstrŏk (Gingelom) jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [ZND 49 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [ZND 49 (1958)] III-4-3
jeuken jeukselen: jyksələ (Gingelom), t jyəksəlt (Gingelom) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jong (bijv.nw.) jong: znd 1 a-m; znd 27, 46;  joek (Gingelom) jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)] III-2-2
jong (bn.) jong: znd 1 a-m; znd 27, 46;  joek (Gingelom) jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)] III-2-2
jong dat pas kan vliegen vlug: vløk (Gingelom) Vlug jong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong dat pluimen begint te krijgen duivelshaar: dyvəlzōər (Gingelom), stoppel: stòpəl (Gingelom) Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong van een dier jong: juŋk (Gingelom), jøŋk (Gingelom) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.] I-11