e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laten laten: laote (Gingelom), laoəten (Gingelom) laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)] III-1-2
leemspecie plaksel: plaksǝl (Gingelom) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leewater leewater: lęǝwętǝr (Gingelom) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Gingelom) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lende lee: (Gingelom) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig adroit (fr.): WNT: < fr. adroit  adreͅt (Gingelom), lenig: lenix (Gingelom), zwak: zwaək (Gingelom) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
leven leven: znd 34, 82a;  leven (Gingelom) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: lèven (Gingelom) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
levend vlees onder de huid leven, het -: leͅif (Gingelom), levend vlees: t lèəvənt flēəs (Gingelom) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: levər (Gingelom), leəvər (Gingelom) lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] III-1-1