22373 |
wip |
wip:
wip (Q002a Godschei),
/
wip (Q002a Godschei),
wipplank:
/
wipplank (Q002a Godschei)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
32899 |
wis gras om te zavelen |
wisje:
węskǝ (Q002a Godschei)
|
Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.]
I-3
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wisǝlǝ (Q002a Godschei)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄.r (Q002a Godschei)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q002a Godschei)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə kil (Q002a Godschei)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q002a Godschei
[(gebogen)]
),
watertrens:
wɛtǝrtrɛ.ns (Q002a Godschei)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q002a Godschei)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
hofpoten:
hō.fputə (Q002a Godschei)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17888 |
wroeten |
razen:
rōzǝ (Q002a Godschei),
wroelen:
vrilǝ (Q002a Godschei),
vrølǝ (Q002a Godschei)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|