e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gorsem

Overzicht

Gevonden: 349
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
monnik pater (lat.): ’ne poater (Gorsem) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
mosterd mosterd: mostert (Gorsem) mosterd [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: ook in ZND 31, 038  mot (Gorsem) mot [ZND 01 (1922)] III-4-2
mouw mouw: een ma (Gorsem), twie maə (Gorsem) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
muizen op de muizen loeren: op de muizen loeren (Gorsem) de katten muizen [ZND 31 (1939)] III-2-1
naaien naaien: nęjǝ (Gorsem) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
nijdnagel ijwortel: ijwottel (Gorsem) ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] III-1-2
ogenblikje, korte tijd, eventjes beetje: ə bietje (Gorsem) even [ZND 34 (1940)] III-4-4
omheinen afspannen: afspannen (Gorsem) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8
ongeordende hoeveelheid, chaos nest: nest (Gorsem, ... ), rommel: rommel (Gorsem, ... ) boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] III-4-4