33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
maisthoeop (L326p Grathem)
|
mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)]
I-7
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stōǝtǝ (L326p Grathem)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugzetten:
tǝrøk˲zętǝ (L326p Grathem)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
zwepen:
zwēǝpǝ (L326p Grathem)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L326p Grathem),
bizǝ (L326p Grathem)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vārǝ (L326p Grathem)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rii̯ǝ (L326p Grathem)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
bieze (L326p Grathem)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
voerteil:
vōrtęi̯l (L326p Grathem)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭm (L326p Grathem)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|