21516 |
betrappen |
betrappen:
bətrappə (L326p Grathem)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
toetrekken:
de locht trèckt toe (L326p Grathem)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18378 |
beugeltas |
pronktas:
bronktés (L326p Grathem)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beukenboom:
bûkeboum (L326p Grathem)
|
beuk
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukje:
bûke (L326p Grathem)
|
beukennoot
III-4-3
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerij:
[voerij] (L326p Grathem)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25231 |
bewolking |
lucht:
de locht (L326p Grathem)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (L326p Grathem),
bezem:
bēͅsəm (L326p Grathem)
|
bezem, veger || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
20640 |
bierpap |
slemp:
slemp (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
beersop (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|