20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
Met stroop gemengd half gemalen korenbrood
pompernikkel (L326p Grathem)
|
Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
roggepap:
roggepap (L326p Grathem),
varkensvoer:
verkesvaor (L326p Grathem)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
baoverok (L326p Grathem)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
tiereteien:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
teerteje (L326p Grathem)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
schort:
schort (L326p Grathem)
|
vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
roͅu̯kə (L326p Grathem)
|
roken
III-2-1
|
18318 |
rokkussentje |
wrong:
vronk (L326p Grathem)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
draaien:
drɛi̯jǝ (L326p Grathem)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50]
I-11
|
21647 |
rolletje munten |
kotje:
kotje (L326p Grathem)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
lochtingsgat:
(mv)
loxteŋs˲gātǝ (L326p Grathem),
uilelok:
ylǝlōk (L326p Grathem)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|