19565 |
schuier |
klederborstel:
kleier-börstel (L326p Grathem)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjaof (L326p Grathem)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
overschoten maan:
euverschootte moan (L326p Grathem)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjuu.mə (L326p Grathem)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
afschuimer:
afschuumer (L326p Grathem),
schuimlepel:
schuumlepel (L326p Grathem),
schuimspaan:
schuumspaan (L326p Grathem)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
schuld (L326p Grathem)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
handschuld:
handschuld (L326p Grathem)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21669 |
schulden betalen |
vertijen:
vertijen (L326p Grathem)
|
Betekenis en uitspraak van het woord vertijen [werkwoord] i.v.m. betalen van schulden? A.u.b. uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöldjich (L326p Grathem)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
huidschilferen:
hūtsxelfǝrǝ (L326p Grathem)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|