20808 |
deeg |
deeg:
dēēg (L244b Griendtsveen)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (L244b Griendtsveen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
27092 |
dek van de brug |
brugdek:
brøxdɛk (L244b Griendtsveen)
|
Het houtwerk van de brug waarover men loopt. [II, 95d]
II-4
|
24476 |
dennenappel |
mastappel:
mastappel (L244b Griendtsveen)
|
dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
27040 |
dichtleggen van de ring |
toeleggen:
tulęgǝ (L244b Griendtsveen)
|
De ring toedekken met de toelaag. [II, add.]
II-4
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
ik koom Dêstag (L244b Griendtsveen)
|
Dinsdag [ik kon ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
dŏffer (L244b Griendtsveen)
|
mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dōōəd (L244b Griendtsveen)
|
dood [SGV (1914)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
dooəf (L244b Griendtsveen)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|
23204 |
doop |
doop:
dooəp (L244b Griendtsveen)
|
doop [SGV (1914)]
III-3-3
|