29637 |
haam |
haam:
hǭm (L244b Griendtsveen)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
18046 |
haarenkelen |
haarenkelen:
haarenkele (L244b Griendtsveen),
hārɛŋkǝlǝ (L244b Griendtsveen)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [SGV (1914)]
I-9, III-1-2
|
32887 |
haarhamer |
haarhamer:
hǭrhǭmǝr (L244b Griendtsveen)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
20782 |
haas |
haas:
hoas (L244b Griendtsveen),
hazen (mv.):
hoazen (L244b Griendtsveen)
|
haas [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)]
III-4-2
|
18994 |
haastig |
haastig:
hoastig (L244b Griendtsveen)
|
haastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hoagele (L244b Griendtsveen)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hoagelstēēn (L244b Griendtsveen)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hoagel (L244b Griendtsveen)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18791 |
haken |
haken:
hoake (L244b Griendtsveen)
|
haken (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hǭkǝn ɛn ōǝgǝn (L244b Griendtsveen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|