26904 |
scherpe turf |
scherpe turf:
sxɛrpǝ tø̜rǝf (L244b Griendtsveen)
|
Turf die scherp is door de aanwezigheid van veel heidestengels. [I, 67]
II-4
|
34276 |
scheukpaal |
schurgpaal:
šø̜rxpǭl (L244b Griendtsveen)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26960 |
scheur in het veen |
scheur:
sxø̄r (L244b Griendtsveen)
|
[II, 55a, b, c]
II-4
|
27081 |
schippersloeg |
schippersloeg:
schippersloeg (L244b Griendtsveen)
|
Dubbele loeg; laag turf opgebouwd volgens een basispatroon van twee kopturven en twee scheerturven. [II, add.]
II-4
|
20263 |
schoonzuster |
zwegerse:
zwégerse (L244b Griendtsveen)
|
schoonzuster [SGV (1914)]
III-2-2
|
26993 |
schop om sleufjes te maken |
batsje:
batskǝ (L244b Griendtsveen),
bonkschup:
boŋksxøp (L244b Griendtsveen)
|
Schop waarmee men de sleufjes in de achterkuil maakt. [II, 61c]
II-4
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vlinkenspadetje:
vleŋkǝspājkǝ (L244b Griendtsveen)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
26775 |
schop voor het steken van het grauwveen |
turfspade:
tørǝfspāj (L244b Griendtsveen)
|
[I, 45a]
II-4
|
17637 |
schouder |
schouder:
schouwer (L244b Griendtsveen)
|
schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
29984 |
schraag |
schraag:
sxrǭx (L244b Griendtsveen)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|