e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geelgors geelgors: gèèlgor (Gronsveld), emberiza citrinella  gèlgor (Gronsveld) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: gèl verf (Gronsveld) Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen rust hebben geen rust in zijn kont hebben: geng rös ién z⁄n koont hebbe (Gronsveld), geen rust in zijn prij hebben: geng rös ién z⁄n prij hebbe (Gronsveld) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
geerakker kortvoren: kǫrt˲vǭrǝ (Gronsveld), het is niet duidelijk of de volgende opgaven moeten worden opgevat als meervoudig substantief dan wel als werkwoord zoals bedoeld in het volgende lemma  kǫrt˲vǭrǝ (Gronsveld) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geestig geestig: gèistig (Gronsveld, ... ) geestig || met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)] III-1-4
geeuwen gapen: goape (Gronsveld) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
geforceerd geforceerd: geforceerd (Gronsveld), met de force (fr.): mêt de fors (Gronsveld) geforceerd || met bovenmatige inspanning volbracht of verricht [gespaorsd, geforceerd] [N 85 (1981)] III-1-4
gegraven waterloop gracht: grax (Gronsveld), sloot: šlow (Gronsveld), šlut (Gronsveld), šlūt (Gronsveld) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakts: gehaks (Gronsveld, ... ) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt III-2-3
geheimzinnig geheimzinnig: gehejmzênnig (Gronsveld), in de stiekeme: ién d’r sjtiekeme (Gronsveld) een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)] || geheim (in het -) III-1-4