e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gril kuur: kuur (Gronsveld), nuk: nuk (Gronsveld) een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] III-1-4
grinniken greilachen: griélaache (Gronsveld), gremelen: griémele (Gronsveld) lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)] III-1-4
groeien groter worden: groeter wèrde (Gronsveld), wassen: waase (Gronsveld), wase (Gronsveld), wasǝ (Gronsveld) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: ideosyncr.  greuje (Gronsveld), wassen: ideosyncr.  wase (Gronsveld) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer groeizaam (weer): greujzaam (Gronsveld), greujzaam wèer (Gronsveld), mals (weer): maals wèer (Gronsveld), meischeut: mèijsjuüt (Gronsveld), zacht weer: zach (Gronsveld) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] || mals regenbuitje III-4-4
groene berkentak mei: afgekapte berketakken die tewr gelegenheid van de Grote Bronk aan weerszijden van de weg geplaatst worden  mej (Gronsveld), ideosyncr.  mej (Gronsveld) berketakken (toel.) || Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)] III-4-3
groene specht groene specht: greune sjpech (Gronsveld) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1
groenling groenvink: greunveenk (Gronsveld), greunvink (Gronsveld), chloris chloris  greunveenk (Gronsveld) groenling || groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
groente groente: greunte (Gronsveld), ideosyncr.  greunte (Gronsveld), moezerijen: mozeryje (Gronsveld) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || groenten (bep. -) III-2-3
groente, algemeen groente: greunte (Gronsveld), ideosyncr.  greunte (Gronsveld), legume: legume (Gronsveld), moezerie: mozeryje (Gronsveld) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || groenten I-7