e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mager worden afvallen: aofvalle (Gronsveld) Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)] III-1-1
magere koe schrankel: šrɛŋkǝl (Gronsveld) [N 3A, 147a] I-11
mak gemakkelijk: gemēǝkǝlek (Gronsveld) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
maken maken: maoke (Gronsveld) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
mals mals: maals (Gronsveld), murw: mörrig (Gronsveld) mals (vlees) III-2-3
man man: mâ:n (Gronsveld), mens: mins (Gronsveld) man [RND], [RND] III-3-1
man, mannelijke zangvogel mannetje: menneke (Gronsveld) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
manchet manchet: manchet (Gronsveld), mansjêt (Gronsveld) manchet || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoop: manchette knuip (Gronsveld), mansjêtteknoüp (Gronsveld) manchetknoop || manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mandel: māndǝl (Gronsveld) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12