e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
restant insecten goudsbies?: grote zwarte kever veel voorkomend in oude bakkerijen en schoorstenen  gaasbies (Gronsveld), paardsschaar: groot insect  pêrdssjier (Gronsveld) haardkrekel || vliegend hert III-4-2
restant vissen aanslaan: aonsjloën (Gronsveld), beethebben: bij het vissen  biëthebbe (Gronsveld), fuik: foék (Gronsveld), goudvis: goüdvêsj (Gronsveld), krammeree: paardeharen snoer; < fr. crin marin  kramme’ré (Gronsveld), snoek: sjnook (Gronsveld) beet (bij vissen) || bijten, van vissen gezegd || fuik || goudvis || snoek || vislijn III-4-2
restant vogels kek-eend: kleine soort (zonder verdere toelichting)  ’këk-ènd (Gronsveld), mullen: mölle (Gronsveld), mus: mösj (Gronsveld, ... ), stormzwaluw: is dus geen zwaluw, denk ik. NB du. sturmschwalbe = Nl. stormvogeltje; cf. BtS 18  sjturremjwaolber (Gronsveld), vinkenslag: veenkesjloaëg (Gronsveld), wilde eend: krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  wêl ènd (Gronsveld), witzaad: witzaod (Gronsveld) eend, soort || kanariezaad || krakeend [N 83 (1981)] || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || stormvogeltje [DC 18 (1950)] || vinkenslag || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || wentelen in het stof III-4-1
restant zoogdieren molmuis: moülmoés (Gronsveld), pens: paans (Gronsveld), tam: taoim (Gronsveld) buik, ook lijf v dieren || tam [DC 19 (1951)] || woelmuis III-4-2
reumatiek reumatiek: rummetik (Gronsveld) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
reuzel, bladvet veer: vĕĕr (Gronsveld), vèr (Gronsveld) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || vet (bep. bij varkens) III-2-3
rib rib: n rub (Gronsveld) rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontschup: %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Gronsveld) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek, mestriek drieschank: dręi̯šāŋk (Gronsveld), mestriek: [mest]rēk (Gronsveld  [(vier)]  ), riek: rēk (Gronsveld  [(drie of vier of vijf)]  ), vierschank: vēršāŋk (Gronsveld) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem riem: reem (Gronsveld) brood (ongare laag in brood of vlaai) III-2-3