e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slakkenhuis karakol: karkol (Gronsveld), ker’kol (Gronsveld), Gronsveld Wb Additie bij vraag 127: huisje (van de huisjesslak)  kerkol (Gronsveld, ... ) slakkenhuis [DC 17 (1949)], [N 83 (1981)] III-4-2
slang slang: sjlang (Gronsveld), Gronsveld Wb  sjlang (Gronsveld) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang III-4-2
slangboor slingerboor: šl ̇ęjŋǝrbūr (Gronsveld) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slangetje flensjes: flentsjes (Gronsveld) Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] III-2-3
slank ris: rês (Gronsveld) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaperig: sjlaoperig (Gronsveld) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie gussel: gössel (Gronsveld), merenzeik: mèerezeik (Gronsveld), schotelwater: sjoëtelwäoter (Gronsveld), sladder: sjladder (Gronsveld), slappe was: sjlappe was (Gronsveld), zauwel: zawel (Gronsveld) koffie (slappe -) || Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe vilten hoed loesjhoed: NB: lôtsj speen, lôtsje duimzuigen.  lôtsjhood (Gronsveld), vilten hoed: veelten hood (Gronsveld) hoed van vilt || vilten herenhoed met brede, slappe rand III-1-3
slecht gekleed persoon lommelenkramer: gekléjd wie ⁄nne lômmelekriemer (Gronsveld) in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)] III-1-3
slecht gesneden hengst binnenhengst: bęnǝhęi̯ŋs (Gronsveld), klophengst: klǫphęi̯ŋs (Gronsveld) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9