e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vals spelen foetelen: foetele (Gronsveld), foétele (Gronsveld) 1. Oneerlijk doen, bedriegen bij het spel. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen add. foeteltje betoont: Sub betûint.  foételke betûint (Gronsveld), Sub foételke. Ook: foétele betûint zich.  foételke betûint (Gronsveld) Op het bedrog in het spel volgt (spoedig) de straf. || Op het bedrog in het spel volgt spoedig de straf, je bedriegerijen komen aan het licht. III-3-2
valsspeler foetelaar: foeteler (Gronsveld), foételer (Gronsveld) Bedrieger in het spel. || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van de leg afraken van de leg af zijn: vān dǝ lęq ǭf zīn (Gronsveld) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
van een glijbaan glijden schijvelen: NB sjiével: glijbaan (niet op sneeuw of ijs), bijv. Vreuger woërd ién nnen hoege graof dêk n sjiével ién de bèim gemak.  sjiévele (Gronsveld) 1. Glijden op een "sjiével". III-3-2
van katoen geven hellen: helle (Gronsveld) alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4
van uitlopers ontdoen (scheuten) afdoen: ǭfdūn (Gronsveld) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5
van veren wisselen ruizelen: rȳzǝlǝ (Gronsveld) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vandiktebank vandiktebank: vandektǝbāŋk (Gronsveld), verdiktebank: vǝrdektǝbāŋk (Gronsveld) Schaafmachine waarmee hout aan twee kanten tegelijk van dikte geschaafd kan worden. Zie ook het volgende lemma en afb. 54. [N 53, 85c; monogr.] II-12
vang praam: prām (Gronsveld), vang: vaŋ (Gronsveld) Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.] II-3