18888 |
gril |
kuur:
kuur (Q193p Gronsveld),
nuk:
nuk (Q193p Gronsveld)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18884 |
grinniken |
greilachen:
griélaache (Q193p Gronsveld),
gremelen:
griémele (Q193p Gronsveld)
|
lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17541 |
groeien |
groter worden:
groeter wèrde (Q193p Gronsveld),
wassen:
waase (Q193p Gronsveld),
wase (Q193p Gronsveld),
wasǝ (Q193p Gronsveld)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
groeien:
ideosyncr.
greuje (Q193p Gronsveld),
wassen:
ideosyncr.
wase (Q193p Gronsveld)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25246 |
groeizaam weer |
groeizaam (weer):
greujzaam (Q193p Gronsveld),
greujzaam wèer (Q193p Gronsveld),
mals (weer):
maals wèer (Q193p Gronsveld),
meischeut:
mèijsjuüt (Q193p Gronsveld),
zacht weer:
zach (Q193p Gronsveld)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] || mals regenbuitje
III-4-4
|
24594 |
groene berkentak |
mei:
afgekapte berketakken die tewr gelegenheid van de Grote Bronk aan weerszijden van de weg geplaatst worden
mej (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
mej (Q193p Gronsveld)
|
berketakken (toel.) || Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24163 |
groene specht |
groene specht:
greune sjpech (Q193p Gronsveld)
|
specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24164 |
groenling |
groenvink:
greunveenk (Q193p Gronsveld),
greunvink (Q193p Gronsveld),
chloris chloris
greunveenk (Q193p Gronsveld)
|
groenling || groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20778 |
groente |
groente:
greunte (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
greunte (Q193p Gronsveld),
moezerijen:
mozeryje (Q193p Gronsveld)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || groenten (bep. -)
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groente:
greunte (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
greunte (Q193p Gronsveld),
legume:
legume (Q193p Gronsveld),
moezerie:
mozeryje (Q193p Gronsveld)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groente || groenten
I-7
|