19187 |
hovaardig |
groots:
gruutsj (Q193p Gronsveld),
hovaardig:
hoevêrdig (Q193p Gronsveld)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hoogmoedig
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
farizeer:
farrezejer (Q193p Gronsveld),
filosoof:
fillezoof (Q193p Gronsveld)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
gebaren:
gebiere (Q193p Gronsveld),
huichelen:
huichele (Q193p Gronsveld)
|
veinzen || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
vel (Q193p Gronsveld)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
sjuilvere (Q193p Gronsveld)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǫu̯f (Q193p Gronsveld)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkār (Q193p Gronsveld)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
17689 |
huig |
lelletje:
lelke (Q193p Gronsveld)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
buuke (Q193p Gronsveld),
buüke (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
brullen:
brölle (Q193p Gronsveld),
huilen:
hûile (Q193p Gronsveld),
janken:
jaanke (Q193p Gronsveld),
krijten:
krieteen (Q193p Gronsveld),
kriéte (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) || huilen || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
19693 |
huis, woning |
barak:
brak (Q193p Gronsveld),
boed:
boej (Q193p Gronsveld),
bôj (Q193p Gronsveld),
huis:
hoés (Q193p Gronsveld),
kavaakje:
kevikske (Q193p Gronsveld),
kluis:
kloûs (Q193p Gronsveld),
klûis (Q193p Gronsveld),
knal:
knal (Q193p Gronsveld),
tent:
tént (Q193p Gronsveld),
woning:
woening (Q193p Gronsveld)
|
huis || woning
III-2-1
|