17997 |
huiveren |
schuiveren:
sjoevere (Q193p Gronsveld)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
sjoeverig (Q193p Gronsveld)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuiverij:
n sjevraoj (Q193p Gronsveld)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21807 |
hulp vragen |
hulp halen:
huelp hoële (Q193p Gronsveld)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
huelp (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] || hulp
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
höls (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
höls (Q193p Gronsveld)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] || hulst
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q193p Gronsveld)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukken gaan zitten:
op zn hōēke gōēn zitte (Q193p Gronsveld)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
schuddelen:
sjøͅdələ (Q193p Gronsveld)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19887 |
huurcontract |
tuis:
toûs (Q193p Gronsveld)
|
huurcontract
III-2-1
|