33964 |
kordeel, hotlijn |
stokkellijn:
štōkǝllęi̯n (Q193p Gronsveld)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kōǝnblǫm (Q193p Gronsveld),
-
koënblom (Q193p Gronsveld),
centaurea cyanus
koënblom (Q193p Gronsveld),
kruisbloem:
kruúsblom (Q193p Gronsveld),
krȳsblom (Q193p Gronsveld),
-
kruúsblom (Q193p Gronsveld)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem
I-5, III-4-3
|
33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
mītǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (Q193p Gronsveld)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
cornus; met vlezige steenvruchten
konkernool (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
konkernole (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld)
|
De kornoelje. De witte kornoelje; struik met witte bloemen en witte bessen, 2-3 m hoog; takken aan de zonzijde rood, in de schaduw geel. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)] || De kornoelje. Rode kornoelje; struik met witte bloemen en blauwzwarte bessen; 2-5 m hoog; takken aan de zonzijde purperrood en aan de schaduwkant groen (kroelie, kornoelje). [N 82 (1981)] || kornoelje
III-4-3
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kersêt (Q193p Gronsveld)
|
corset
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
koësj (Q193p Gronsveld)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
borstel:
buüstel (Q193p Gronsveld),
struivelenkop:
sjtroévelekop (Q193p Gronsveld)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18013 |
kortademig |
cornage (fr.):
Gallas, cornage:
cornage (Q193p Gronsveld),
dempig:
dempig (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
culotte (fr.):
jongensbroek
culotte (Q193p Gronsveld),
kort broekje:
kort breukske (Q193p Gronsveld)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|