19581 |
kruik |
kruik:
kroék (Q193p Gronsveld)
|
kruik
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kruiketting (Q193p Gronsveld)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
brok:
brok (Q193p Gronsveld),
deeg:
deeg (Q193p Gronsveld)
|
brood (het zachte gedeelte van -) || Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
gruëmel (Q193p Gronsveld)
|
kruimel
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroen (Q193p Gronsveld)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
kruipalen (Q193p Gronsveld)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
WLD
wörrem (Q193p Gronsveld)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳs (Q193p Gronsveld),
mik:
de miek (Q193p Gronsveld)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
22476 |
kruis of munt |
kop of munt:
kop of meunt goeje (Q193p Gronsveld),
Sub kop.
kop of mëunt (Q193p Gronsveld),
Sub mëunt.
kop of mëunt (Q193p Gronsveld)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Kruis of munt.
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruusefiks (Q193p Gronsveld),
kruussefiks (Q193p Gronsveld),
kruis:
kruus (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
lieveheer:
leevenhier (Q193p Gronsveld),
(aon de moe.r).
ene livvenier (Q193p Gronsveld),
onzelieveheer:
(ien den hȉmel).
slivvenier (Q193p Gronsveld)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|