30355 |
krukschuifje |
sluip:
šlyǝp (Q193p Gronsveld
[(grendel waarvan het schuivende gedeelte gemaakt is van een ronde staaf)]
)
|
Grendel waarvan de knop draaibaar is. Hierdoor wordt verhinderd dat de grendel in gesloten toestand teruggeschoven kan worden. Zie ook afb. 65. [N 54, 98; monogr.]
II-9
|
17749 |
krullen |
krullen:
krolle (Q193p Gronsveld)
|
krullen
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kruchen:
kröche (Q193p Gronsveld),
kuchen:
kuche (Q193p Gronsveld)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17582 |
kuif |
kuif:
n kouf (Q193p Gronsveld),
kuifje:
kûifke (Q193p Gronsveld)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
koekelevie:
kōkelevie (Q193p Gronsveld),
wa. cokelevi
kôkkelevie (Q193p Gronsveld),
kuifleeuwerik:
koufliewerrek (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || kuifleeuwerik || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24200 |
kuifmees |
kuifmeesje:
koufmĕĕske (Q193p Gronsveld)
|
kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuik:
kȳ.kǝ (Q193p Gronsveld),
kuiken:
kȳkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuilke (Q193p Gronsveld),
kûilke (Q193p Gronsveld)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
tijn:
t ̇ęjn (Q193p Gronsveld)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (Q193p Gronsveld)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|