id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33842 | kwaadaardig roepen | jonken: jōŋkǝ (Gronsveld [(janken)] ) | [N 8, 47 en 67] I-9 |
19314 | kwaadspreekster | klappei: klappej (Gronsveld, ... ), klappeies: klappiéjes (Gronsveld) | een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || kwaadspreekster III-1-4 |
17983 | kwaal | kwaal: kwaol (Gronsveld, ... ) | kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2 |
22519 | kwajongen (kaartspel) | kwajongen: koejounge (Gronsveld) | Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2 |
24341 | kwaken | kwaken: Gronsveld Wb kwake (Gronsveld) | Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] III-4-2 |
18156 | kwakzalver | kwakzalver: kwakzalver (Gronsveld) | Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19136 | kwalijk | kwalijk: koelik (Gronsveld) | kwalijk III-1-4 |
21693 | kwanselen | sjachelen: sjachele (Gronsveld) | voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
25340 | kwart roede, maat | vierdelroede: viedelrooj (Gronsveld) | kwart roede III-4-4 |
25341 | kwart, vierde deel, maat | vierdel: E viedel ejjer = 26 stuks eieren. viedel (Gronsveld) | kwart, vierde deel III-4-4 |