17555 |
mager worden |
afvallen:
aofvalle (Q193p Gronsveld)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
schrankel:
šrɛŋkǝl (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
33822 |
mak |
gemakkelijk:
gemēǝkǝlek (Q193p Gronsveld)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
19110 |
maken |
maken:
maoke (Q193p Gronsveld)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
20969 |
mals |
mals:
maals (Q193p Gronsveld),
murw:
mörrig (Q193p Gronsveld)
|
mals (vlees)
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
mâ:n (Q193p Gronsveld),
mens:
mins (Q193p Gronsveld)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menneke (Q193p Gronsveld)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (Q193p Gronsveld),
mansjêt (Q193p Gronsveld)
|
manchet || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchettenknoop:
manchette knuip (Q193p Gronsveld),
mansjêtteknoüp (Q193p Gronsveld)
|
manchetknoop || manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mandel:
māndǝl (Q193p Gronsveld)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|