34211 |
omweiden |
omzetten:
ømzetǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
wienig (Q193p Gronsveld)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
oonbelèf (Q193p Gronsveld),
ongepoetst:
oongepôts (Q193p Gronsveld)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
ongebeed:
oongebajd (Q193p Gronsveld)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
<omschr.> geen schaamte in hebben:
geng sjèmde ien hebbend (Q193p Gronsveld)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bôg (Q193p Gronsveld)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32845 |
onderdelen van het zwenghout en de evenaar |
kram(p):
krā.mp (Q193p Gronsveld),
schakel:
šaxǝl (Q193p Gronsveld)
|
Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
ideosyncr.
vot (Q193p Gronsveld)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
lijnwaad:
[1. wasgoed]
liévend (Q193p Gronsveld),
ondergoed:
oondergood (Q193p Gronsveld)
|
2. ondergoed || ondergoed
III-1-3
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ōndǝrhǭm (Q193p Gronsveld)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|