33990 |
paardedeken |
paardsdeken:
pɛ̄rs˱dękǝ (Q193p Gronsveld)
|
Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.]
I-10
|
24482 |
paardekastanje |
kastanjel:
kersjtäonzjel (Q193p Gronsveld)
|
kastanje, vrucht
III-4-3
|
33383 |
paardekrib |
krib:
krøp (Q193p Gronsveld)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pęrs[stal] (Q193p Gronsveld)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtȳx (Q193p Gronsveld)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
eerste knecht:
īrstǝ [knecht] (Q193p Gronsveld),
paardsknecht:
pɛ̄rš[knecht] (Q193p Gronsveld)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
pacht:
paach (Q193p Gronsveld)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33333 |
pachtboer |
halfing:
halǝfęn (Q193p Gronsveld)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
paachte (Q193p Gronsveld)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q193p Gronsveld)
|
pad
III-4-2
|