18926 |
prutsen |
affrbelen:
aofrôbbele (Q193p Gronsveld),
broddelen:
brôddele (Q193p Gronsveld),
get ineenfiolen:
get iénèinfiejoele (Q193p Gronsveld),
klommelen:
klômmele (Q193p Gronsveld),
klootvinken:
kloetveenke (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
verprutsen:
verprutse (Q193p Gronsveld),
voor zijn vot kletsen:
vuur z⁄n vot klatse (Q193p Gronsveld)
|
broddelwerk (- maken) || iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || prutsen, knutselen || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] || werken (slordig -)
III-1-4
|
18908 |
prutser |
futser:
fötsjer (Q193p Gronsveld),
hampelmann (du.):
haampelemaan (Q193p Gronsveld),
klommelaar:
klômmeler (Q193p Gronsveld)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || prutser || prutser, kluns
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
brandhout:
braandhoüt (Q193p Gronsveld),
broddelwerk:
brôddelwérk (Q193p Gronsveld),
prutswerk:
prutswérk (Q193p Gronsveld)
|
rommel, slecht werk || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20311 |
puber |
scheuteling:
sjuüteling (Q193p Gronsveld)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
pudding (Q193p Gronsveld)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brôbbele (Q193p Gronsveld),
puistjes:
puiskes (Q193p Gronsveld)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pullover (Q193p Gronsveld)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pø̜̄nt (Q193p Gronsveld)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
top:
(tuppe, tupke).
tup (Q193p Gronsveld)
|
hoek, punt
III-4-4
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q193p Gronsveld)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|