32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q193p Gronsveld)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
broed (Q193p Gronsveld),
broodje:
bruudsje (Q193p Gronsveld),
pompernikkel:
pompernikkel (Q193p Gronsveld),
roggebrood:
roggebroed (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
zwart brood:
zjwert broed (Q193p Gronsveld)
|
roggebrood [DC 35 (1963)] || roggebrood (bep. zwart -) || roggebrood (klein, rond -)
III-2-3
|
18320 |
rok van grove stof |
pijenbroek:
sub pyje.
pyjebrook (Q193p Gronsveld),
tiereteien rok:
Mnl. tiereteine.
tiertejje rok (Q193p Gronsveld)
|
(meestal zeer vuile) broek van grove stof || rok van zekere grove stof
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q193p Gronsveld)
|
rok
III-1-3
|
19493 |
roken |
fommen:
foeme (Q193p Gronsveld),
fômme (Q193p Gronsveld),
roken:
roüke (Q193p Gronsveld),
zich een sigaret roken:
zich ’n segriet roüke (Q193p Gronsveld),
zwademen:
zjwame (Q193p Gronsveld)
|
roken || roken van een sigaret
III-2-3
|
32823 |
rol, cylinder |
rol:
rǫl (Q193p Gronsveld)
|
Het rollend gedeelte van de landrol. [JG 1a; N 11A, 184a; monogr.]
I-2
|
32835 |
rolkrabber |
welkrabber:
wɛlkrabǝr (Q193p Gronsveld)
|
Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149]
I-2
|
20976 |
rollade |
filetrolletje:
fiélêrölke (Q193p Gronsveld)
|
varkensrollade
III-2-3
|
32834 |
rollen |
toewellen:
t˙ǫu̯[wellen] (Q193p Gronsveld),
wellen:
wɛlǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
21647 |
rolletje munten |
cahot (<fr.):
’n kehot (Q193p Gronsveld)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|