| 18427 |
vaste boord |
bandje:
bensje (Q193p Gronsveld),
boordje:
beudsje (Q193p Gronsveld)
|
boord van overhemd || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
køtǝlǝ (Q193p Gronsveld),
schaapskeutelen:
šǭpskȳtǝlǝ (Q193p Gronsveld),
stront:
štrōnt (Q193p Gronsveld),
varkenskeutelen:
vɛrǝkǝskȳtǝlǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q193p Gronsveld)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ.vənt (Q193p Gronsveld),
N.B. De spelling "vastel"komt meer in Middelnederlandse bronnen voor en is slechts te verklaren uit termen die "vruchtbaarheid"en mogelijk "onzinnigheid bedrijven"betekenen. Vgl. Herman Ley, Het Gilde van de Blauwe Schuit - literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late Middeleeuwen. Proefschrift, Amsterdam 1979.
vastelaovend (Q193p Gronsveld)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond, carnaval.
III-3-2
|
| 32342 |
vat, ton |
vat:
vǭǝt (Q193p Gronsveld)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
fɛ.xtə (Q193p Gronsveld),
zich houwen:
zich hoûwe (Q193p Gronsveld)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] || ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 34466 |
vechthaan |
lombardische haan:
lāmpǝsǝn hǭn (Q193p Gronsveld)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34266 |
vee |
beesten:
bistǝ (Q193p Gronsveld)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
| 34268 |
vee houden |
houden:
hāu̯ǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|