30978 |
zool |
voetzool:
vōtzǭl (Q193p Gronsveld)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
lap (Q193p Gronsveld)
|
2. schoenzool
III-1-3
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šø̜i̯f (Q193p Gronsveld)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q193p Gronsveld)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
bekommeren:
bekömmere (Q193p Gronsveld),
er een acht opgeven:
d⁄n ach opgëve (Q193p Gronsveld)
|
bekommeren || toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zaat (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zöchte (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
zōēeke (Q193p Gronsveld),
zōēke (Q193p Gronsveld)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
flés (Q193p Gronsveld)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zûinig (Q193p Gronsveld)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|