25021 |
donker, duisterx |
domp:
doomp (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
duister:
duuster (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vǭl [koe] (Q193p Gronsveld)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshaor (Q193p Gronsveld),
dúvelshoar (Q193p Gronsveld),
nesthaar:
nêshëurkes (Q193p Gronsveld)
|
dons v jonge vogels || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doed (Q193p Gronsveld),
dŏĕt (Q193p Gronsveld)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doed (Q193p Gronsveld)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
*graf:
graof (Q193p Gronsveld),
zerk:
zeeͅrk (Q193p Gronsveld),
zérk (Q193p Gronsveld)
|
doodskist || Doodskist. || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doedshump (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
doodskleed:
doedskleed (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
19590 |
doofpot |
amerenpot:
aomerepot (Q193p Gronsveld),
amerpot:
aomerpot (Q193p Gronsveld),
blusketel:
blöskëtel (Q193p Gronsveld),
bløskētǝl (Q193p Gronsveld),
bluspot:
blöspot (Q193p Gronsveld),
bløͅspoͅt (Q193p Gronsveld),
gesloten bus:
gǝšluǝtǝ bø̜s (Q193p Gronsveld),
luspot:
lø̜špot (Q193p Gronsveld)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
II-1, III-2-1
|
25123 |
dooien |
afgaan:
aofgoën (Q193p Gronsveld),
t slaakt]:
doeje (Q193p Gronsveld),
⁄t doejt (Q193p Gronsveld),
⁄t weèr geit aof (Q193p Gronsveld),
⁄t wèer geit aof (Q193p Gronsveld)
|
dooien || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
doi̯ǝr (Q193p Gronsveld),
dōi̯ǝr (Q193p Gronsveld)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|