24512 |
riet |
riet:
reet (L249p Grubbenvorst)
|
riet [SGV (1914)]
III-4-3
|
21269 |
rijkdom |
goed:
gōt (L249p Grubbenvorst)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L249p Grubbenvorst)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iezel (L249p Grubbenvorst),
rijm:
riem (L249p Grubbenvorst),
rijzel:
riezel (L249p Grubbenvorst)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L249p Grubbenvorst),
rieze (L249p Grubbenvorst),
rīēs (L249p Grubbenvorst)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (L249p Grubbenvorst)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
18396 |
ring |
ring:
ene (R)ihngk-S-S (L249p Grubbenvorst)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
pijzen:
pêze (L249p Grubbenvorst)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinkstêke (L249p Grubbenvorst)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
21214 |
riool |
goot:
boven de ö staat een lengte-teken
göt (L249p Grubbenvorst)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|