e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppel drup: ennen dro:p (Grubbenvorst) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] III-4-4
duif (alg.) duif: doef (Grubbenvorst), en doef (Grubbenvorst) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif [SGV (1914)] III-3-2
duif, algemeen duif: doef (Grubbenvorst) Duif [SGV (1914)] III-4-1
duits duits: Duitsch (Grubbenvorst) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duivenslag: doeveslaag (Grubbenvorst), dūvǝslāx (Grubbenvorst) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wiefke (Grubbenvorst) wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: dae wuurt dol (Grubbenvorst), duizelig: dae wuurt duuzelig (Grubbenvorst), duzelig (Grubbenvorst) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
durven durven: ik durf het ; ik dörf ¯t als je durft! ; as te dörfs! hij durft het ; hê dörft ¯t durft hij niet? ; dörft hê nee? wij durven het ; weei dörven et ik durfde niet ; ik dörfde nee durfde je niet? ; dörfsde døøw nee/ hij durfde het niet ; hên dörfde ¯t nee ze durfden niet ; zeei dörfde nee ze hebben niet gedurfd ; zeei höbbe neet gedörfd durf eens! ; dörf is!  dörve (Grubbenvorst) durven [SGV (1914)] III-1-4
dutje dutje: dutje (Grubbenvorst), ein dutje doon (Grubbenvorst) middagdutje [SGV (1914)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2
duwen duwen: doeë (Grubbenvorst), duwə (Grubbenvorst) duwen [RND], [SGV (1914)] III-1-2