| 23229 |
dwaallicht |
dwaallichtje:
dwaallichje (L249p Grubbenvorst)
|
glimworm [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 19330 |
dwarsdrijven |
warsdrijven:
wêrsdrieve (L249p Grubbenvorst)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19345 |
dwarsdrijver |
warsdrijver:
wêrsdriever (L249p Grubbenvorst)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19260 |
dwingen |
forceren:
forceere (L249p Grubbenvorst)
|
nopen [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20394 |
echtgenoot |
baas:
baas (L249p Grubbenvorst),
mens:
mings (L249p Grubbenvorst)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20391 |
echtgenote |
wijf:
vroeger wel; geringschattend
wīēf (L249p Grubbenvorst)
|
(vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 21313 |
eed |
eed:
eid (L249p Grubbenvorst)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikkörke (L249p Grubbenvorst),
eekkats:
inkets (L249p Grubbenvorst, ...
L249p Grubbenvorst),
eekpoes:
inkpoes (L249p Grubbenvorst)
|
eekhoorn [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L249p Grubbenvorst)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelknop:
zwēlknup (L249p Grubbenvorst)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|