20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
halvə broor (L249p Grubbenvorst),
halvən broor (L249p Grubbenvorst)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzuster (L249p Grubbenvorst),
halfzustər (L249p Grubbenvorst)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)], [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
halm:
halǝm (L249p Grubbenvorst)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L249p Grubbenvorst),
hels (L249p Grubbenvorst)
|
hals [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18255 |
halsketting |
ketting:
ein golde kètting (L249p Grubbenvorst)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
schink (L249p Grubbenvorst),
#NAME?
schink (L249p Grubbenvorst)
|
ham [SGV (1914)] || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
hang (L249p Grubbenvorst),
hank (L249p Grubbenvorst)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
haas (L249p Grubbenvorst),
hase (L249p Grubbenvorst),
haus (L249p Grubbenvorst),
hause (L249p Grubbenvorst),
want:
want (L249p Grubbenvorst)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hands (L249p Grubbenvorst)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
33147 |
handzeef |
zift:
zeft (L249p Grubbenvorst)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|