e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heup heup: höp (Grubbenvorst) heup [SGV (1914)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: huëgte (Grubbenvorst) hoogte [SGV (1914)] III-4-4
hiel hak: hak (Grubbenvorst, ... ) hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader die lijkt op zijn vader: dê liekt òp zien vaader (Grubbenvorst), hij staalt op zijn vader: hé staalt òp zien vaader (Grubbenvorst) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen gijgen: gieche (Grubbenvorst) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hinderen hinderen: hingere (Grubbenvorst) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken hinken: hinke (Grubbenvorst) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: hood (Grubbenvorst), hud (Grubbenvorst) hoed [RND], [SGV (1914)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyǝ (Grubbenvorst), hȳjǝ (Grubbenvorst) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: huf (Grubbenvorst) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9