e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grubbenvorst

Overzicht

Gevonden: 1571
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofd kop: kop (Grubbenvorst), köp (Grubbenvorst) hoofd [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)] III-1-1
hoofddoek kopneusdoek: kopnuisik (Grubbenvorst) hoofddoek [SGV (1914)] III-1-3
hoofdkaas hoofdvlees: huidvleisch (Grubbenvorst), persvlees: paarsvleisch (Grubbenvorst) zult (hoofdkaas) [SGV (1914)] III-2-3
hoofdkussen kopkussen: koͅpkøsə (Grubbenvorst) hoofdkussen [SGV (1914)] III-2-1
hoofdstel hoofdsel: høtsǝl (Grubbenvorst) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoogmis hoogmis: huəchmis (Grubbenvorst) hoogmis [RND] III-3-3
hoogtijd hoogtijd: hoägtied (Grubbenvorst) hoogtijd [SGV (1914)] III-3-3
hooi hooi: hø̜.i̯ (Grubbenvorst) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3
hooien, hooibouw hooien: hø̜.i̯ǝ(n) (Grubbenvorst) De woorden voor het geheel van bewerkingen in de hooibouw te zamen genomen: werken in het hooi op het land. Doorgaans is het algemene begrip "hooien" door een werkwoord uitgedrukt. Soms ook werd het begrip door een zelfstandig naamwoord weergegeven met dezelfde algemene betekenis; deze staan achter in het lemma bijeen. De varianten van het woordtype hooien zijn eerst naar klankkleur (eerst velair en daarna palataal) en dan op lengte (eerst lang, dan kort) geordend. Per klankkleur en lengte staan de diftongen steeds vooraan. Zie ook de klankkaart bij het lemma ''hooi'' (kaart 32). [N 14, 86; N 14, 87; JG 1a, 1b; A 10, 17; A 16, 4; A 28, 1d; L 1 a-m; L 27, 18; S 12; monogr.] I-3
hooiwagen hooiwagen: huiwage (Grubbenvorst) hooiwagen (insekt) [SGV (1914)] III-4-2