e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluit eitje: eikes (Gruitrode) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kluit aarde klot: klǫt (Gruitrode) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knellen aantrekken: aantrekken (Gruitrode), pitsen: pitsen (Gruitrode) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitsen (Gruitrode) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneu heiknijper: heikn-jper (Gruitrode) kneu III-4-1
kneuzen blutsen: blitse (Gruitrode) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knevels knevels: knēvǝls (Gruitrode) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knie (Gruitrode) knie [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieholte plooi: ploei van ne knie (Gruitrode) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
kniezen grommelen: hy grommelt altied (Gruitrode) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4