33703 |
kuil |
kuil:
kūl (L366p Gruitrode)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kielke (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
tijn:
tin (L366p Gruitrode
[(om varken in te zouten)]
),
tob:
top (L366p Gruitrode)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kejpǝr (L366p Gruitrode),
kipǝr (L366p Gruitrode)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
geut:
geet (L366p Gruitrode)
|
viskuit
III-4-2
|
22818 |
kunst |
kunst:
ki̯nst (L366p Gruitrode)
|
Kunst. [ZND m]
III-3-2
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šimek (L366p Gruitrode),
šǝmek (L366p Gruitrode)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19763 |
kurkentrekker |
stoppentrekker:
Eine stoppentrèkker deentsj òm stöp van flesse te trèkke
stoppentrèkker (L366p Gruitrode)
|
kurketrekker
III-2-1
|
33950 |
kussenleder |
leer:
lē̜r (L366p Gruitrode)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kustreksel:
keͅsstrɛksəl (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|