33660 |
beemd |
beemd:
bampt (L366p Gruitrode),
bamt (L366p Gruitrode),
bęmt (L366p Gruitrode)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (L366p Gruitrode),
bejn (L366p Gruitrode)
|
been [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
schenk:
schenken (L366p Gruitrode)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
schenken:
znd 21, 009c
schenken (L366p Gruitrode)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
b˙ē̜rǝklau̯ (L366p Gruitrode)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
20487 |
beet, hap |
hap:
hàp (L366p Gruitrode),
stuk:
stèk (L366p Gruitrode)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
beetje:
èè bitsje (L366p Gruitrode),
get:
get (L366p Gruitrode),
hoop:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
einen huip (L366p Gruitrode),
ietje:
(soms, vertederend).
etekes (L366p Gruitrode),
iets:
eet(s) (L366p Gruitrode),
ietsje:
Syn.: eet of wat.
eetskes (L366p Gruitrode),
klatsje:
(is verkleinwoord van klats of klatz).
kletske (L366p Gruitrode),
klitsklatsje:
(bijv. van drank).
klitskletske(s) (L366p Gruitrode),
klocht:
(deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
klocht (L366p Gruitrode),
kudde:
bijv. köd stuiw. (deze benaming gebruikt men voor vee of vogels).
köd (L366p Gruitrode),
snifje:
èè snifke (L366p Gruitrode),
tikje:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
èè tikske (L366p Gruitrode),
trobbel:
(tribbelke).
tròbbel (L366p Gruitrode),
troep:
tròp (L366p Gruitrode),
wat, een -:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
wat (L366p Gruitrode)
|
beetje, een weinig || geringe hoeveelheid
III-4-4
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
ręq (L366p Gruitrode)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begroofenis (L366p Gruitrode)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
scharen:
šīǝrǝ (L366p Gruitrode)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|