25524 |
meelzeef |
meelzeef:
[meel]zif (L366p Gruitrode)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
minnig (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
hēͅ huld vél van vaoder, mooder, van pa, van Moo, van Nunk en tant, van meister en naober, van de schrienwerker (L366p Gruitrode),
hèe hilt vèel van vader en moeder, van Pa en Moe, van Nonk en Tant, van meister en naber, van den timmerman (L366p Gruitrode),
mijster (L366p Gruitrode)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
miêf (L366p Gruitrode)
|
meeuw
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L366p Gruitrode)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
haagdoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
haagdoorn (L366p Gruitrode)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
meikèver (L366p Gruitrode),
mulder:
mölder (L366p Gruitrode)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
gors:
nogal denigrerend
gòrs (L366p Gruitrode),
maagdje:
mèegtje (L366p Gruitrode),
afleiding van maagd
mèègdsje (L366p Gruitrode),
pul:
pöl (L366p Gruitrode),
vrouwtje:
vruiwke (L366p Gruitrode),
wicht:
wècht (L366p Gruitrode)
|
een (niet noodzakelijk) kleinevrouw, als een jeugdig meisje || knap en flink meisje || meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
wicht:
wècht (L366p Gruitrode)
|
verloofde of vriendin
III-2-2
|
18125 |
melaatsheid |
melaatsheid:
melaatsheid (L366p Gruitrode)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|