e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelzeef meelzeef: [meel]zif (Gruitrode) Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] II-3
meerderjarig mondig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  minnig (Gruitrode, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meester meester: hēͅ huld vél van vaoder, mooder, van pa, van Moo, van Nunk en tant, van meister en naober, van de schrienwerker (Gruitrode), hèe hilt vèel van vader en moeder, van Pa en Moe, van Nonk en Tant, van meister en naber, van den timmerman (Gruitrode), mijster (Gruitrode) Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1
meeuw algemeen meeuw: miêf (Gruitrode) meeuw III-4-1
meid, dienstmeid maagd: māxt (Gruitrode) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  haagdoorn (Gruitrode) haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] III-4-3
meikever meikever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  meikèver (Gruitrode), mulder: mölder (Gruitrode) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje gors: nogal denigrerend  gòrs (Gruitrode), maagdje: mèegtje (Gruitrode), afleiding van maagd  mèègdsje (Gruitrode), pul: pöl (Gruitrode), vrouwtje: vruiwke (Gruitrode), wicht: wècht (Gruitrode) een (niet noodzakelijk) kleinevrouw, als een jeugdig meisje || knap en flink meisje || meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2
meisje met wie men verloofd is wicht: wècht (Gruitrode) verloofde of vriendin III-2-2
melaatsheid melaatsheid: melaatsheid (Gruitrode) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] III-1-2