18163 |
opereren |
opereren:
opereren (L366p Gruitrode)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18218 |
ophanger |
haak:
{ein\\hoka.nmi.n\\jaz} "o"of "\\", niet duidelijk.
hok (L366p Gruitrode),
lint:
lent (L366p Gruitrode)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25424 |
ophijsen |
opdraaien aan katrol:
ǫpdrɛ̄jǝ ān katrǫl (L366p Gruitrode),
vastdraaien met kluppels:
vastdręje met kløpǝls (L366p Gruitrode)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
22016 |
opleren |
opleren:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
op lieren (L366p Gruitrode)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (L366p Gruitrode)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
heukel:
hī.kǝl (L366p Gruitrode),
hoop:
hǫu̯ip (L366p Gruitrode),
mijt:
mīt (L366p Gruitrode)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
19426 |
opruimen |
rangeren:
rànzjéére (L366p Gruitrode)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19321 |
opscheppen |
blagueren (< fr.):
(vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...
blagère (L366p Gruitrode),
bronken:
De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel
brònke (L366p Gruitrode)
|
pochen, opscheppen || pronken, opscheppen
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blaas:
is mich det ein dikke bloas
bloas (L366p Gruitrode),
blagueur (fr.):
Syn. bluffer of blufkònt
blageur (L366p Gruitrode),
bluffer:
bluffer (L366p Gruitrode),
blufkont:
blufkont (L366p Gruitrode),
jan-mijn-kloten:
eine jan-mi-jn-klute (L366p Gruitrode),
kale jakker:
ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange
kale jakker (L366p Gruitrode),
kale kus-mijn-kloten:
eine kale kis-mi-jn-klute (L366p Gruitrode),
stoefer:
Verklw. stoeferke
stoefer (L366p Gruitrode)
|
dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opschuiven (L366p Gruitrode)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|