19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (L366p Gruitrode),
schelden:
Samenst. sjelmechtig, sjelmeri-j
sjelle (L366p Gruitrode),
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L366p Gruitrode)
|
opspelen, uitschelden || schelden, uitschieten in || schimpen
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
Det hauw mich dèè sjelm fi-jn gelapt
sjelm (L366p Gruitrode)
|
slimme guit
III-1-4
|
25023 |
schemering, valavond |
het vallen van de avond:
het valle van den oavent (L366p Gruitrode)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
bout:
buit (L366p Gruitrode),
hees:
hīəs (L366p Gruitrode),
schenk:
sjéjnk (L366p Gruitrode),
schonkenheesje:
sjònkehiêske (L366p Gruitrode)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || schenkelhieltje van de ham
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
Tafelfles voor water, wijn, likeur
kraf (L366p Gruitrode)
|
karaf
III-2-1
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
vat:
(bijv. 60 liter bier).
vaat (L366p Gruitrode)
|
inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl.
III-4-4
|
27015 |
scherp zetten |
scherpmaken:
šɛ.rǝp mā.kǝ (L366p Gruitrode)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
⁄t sjèrp (L366p Gruitrode),
snede:
snééj (L366p Gruitrode),
waad:
wáád (L366p Gruitrode)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šorpǫl (L366p Gruitrode)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
scheut:
šēǝt (L366p Gruitrode),
šīǝ.t (L366p Gruitrode)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|