e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spons sponsje: Köntsj ge Finske? Dèè wist zee kònsje möt e spinske Oppe twalöttoafel laag èè roos spinske  spinske (Gruitrode) sponsje III-2-1
sport van een stoel spon: spòn (Gruitrode), sproot: Ki-jk ût möt de leijer, want ein paar sprute zeen gebruke  spruut (Gruitrode), treem: triêm (Gruitrode) de sport van een stoel || dwarshout van een stoel || sport van een stoel III-2-1
sporten sproten: sprūi̯ǝ.tǝ (Gruitrode) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sprièf (Gruitrode), spriêf (Gruitrode) spreeuw [ZND 43 (1943)] III-4-1
spreken, praten kallen: hè kan vlaamsch kallen (Gruitrode), neet hel kalle (Gruitrode), spreken: nēt hɛl oͅp sprɛkə (Gruitrode) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springstier springvar: sprɛ.ŋk˲var (Gruitrode) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sprokkelen (hout) rapen: rapen (Gruitrode) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje vertelseltje: vertĕlselke (Gruitrode) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruiten spruitjes: sprietjes  spritjüs (Gruitrode) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten spruiten: sprûte (Gruitrode), struiken: strûke (Gruitrode) schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten III-4-3