24965 |
vuil in sloten |
moer:
(= vooral wier).
meer (L366p Gruitrode)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
giet:
(natuurlijk).
geet (L366p Gruitrode),
luter:
(gebruikt).
līēter (L366p Gruitrode)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (L366p Gruitrode)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wejje (L366p Gruitrode)
|
waaien
III-4-4
|
21589 |
wacht |
wacht:
wax (L366p Gruitrode)
|
(op) wacht [ZND m]
III-3-1
|
21999 |
wachten op de geloste duiven |
kijken:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
kieken (L366p Gruitrode),
loeren:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
loore (L366p Gruitrode)
|
Hoe zegt men: wachten op de geloste duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
woafel (L366p Gruitrode),
Syst. Frings vrl.
wōͅfəl (L366p Gruitrode)
|
Wafel [N 16 (1962)] || wafel [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagen:
wā.gǝ (L366p Gruitrode)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
25214 |
wak in het ijs |
gat:
gaat (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (L366p Gruitrode)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|