33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
we.njtjǝlǝ (L366p Gruitrode)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
21949 |
zich rechtop houden en de krop laten opzwellen (baltsverschijnsel) |
stukmaken:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!
stikmaken (L366p Gruitrode)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: zich rechtop houden en de krop laten opzwellen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (L366p Gruitrode),
zicht:
zext (L366p Gruitrode)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode),
ziek:
zeek (L366p Gruitrode, ...
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode,
L366p Gruitrode),
zeék (L366p Gruitrode),
zéék (L366p Gruitrode)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17976 |
zieke |
zieke:
zeeke (L366p Gruitrode)
|
De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
kadukelijk:
Van Dale: kaduuk, < Fr. caduc.
kadukkelijk (L366p Gruitrode)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (L366p Gruitrode),
kliniek:
kliniek (L366p Gruitrode),
ziekenhuis:
ziekenhuis (L366p Gruitrode)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zéékte is besmettelik (L366p Gruitrode),
zéékte (L366p Gruitrode)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zeen (L366p Gruitrode)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
flank:
flank (L366p Gruitrode),
zij:
zie (L366p Gruitrode),
zij(de):
zi (L366p Gruitrode)
|
Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
II-7, III-1-1
|