e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gruitrode

Overzicht

Gevonden: 3122
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek: algemeen boks: boks (Gruitrode, ... ) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekkettingen kettingen: kęteŋ (Gruitrode) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broeksriem boksenband: bokskeband (Gruitrode) draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broer broer: broer (Gruitrode) broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
bromtol zingdop: zingdop (Gruitrode) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] III-3-2
bron bron: brǫn (Gruitrode), sprong: sprénk (Gruitrode) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4
bronstig breustig: bręi̯.stex (Gruitrode) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries steeg (stadig): stīǝx (Gruitrode) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: brood (Gruitrode, ... ), torenkruiersbrood: als stokbrood of als sandwich  Turekri-jersbruud (Gruitrode) (brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)] || in Bocholt een veelgranenbrood, waarvan de granen geweekt zijn in diverse soorten Seizoensbieren III-2-3
broodje broodje: Fi-jn briêdsjes bakke: vleien, mouwvegen  briêdsje (Gruitrode), pistolet: Fr. pistolet  pistelee (Gruitrode), Syst. Frings mnl.  pestoͅlē, pestəlē (Gruitrode), weg: wègk (Gruitrode) broodje || een broodje (al of niet) belegd || weg: een aan beide zijden spits toelopend pijlvormig broodje || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] III-2-3